Morgenlied
Componist: Josef Rheinberger
Die Sterne sind erblichen
mit ihrem güldnen Schein,
bald ist die Nacht entwichen
der Morgen dringt herein.
Noch waltet tiefes Schweigen
im Tal und überall.
Auf frischbetauten Zweigen
singt nur die Nachtigall.
Sie singet Lob und Ehre
dem hohen Herrn der Welt,
der über'm Land und Meere
die Hand des Segens hält.
Er hat die Nacht vertrieben
ihr Kindlein fürchtet nichts,
stets kommt zu seinen Lieben
der Vater alles Lichts.
De sterren zijn verbleekt
met hun gouden gloed.
Spoedig zal de nacht geweken zijn,
de ochtend dient zich aan.
Nu nog heerst een diep zwijgen
in het dal en overal.
Op takken, net van dauw voorzien,
zingt alleen de nachtegaal.
Zij zingt lof en eer toe
aan de verheven Heer van de wereld,
die boven land en zee
zijn zegenende hand houdt.
Hij heeft de nacht verdreven.
Jullie, kinderen, vrees niets:
altijd komt naar wie hij liefheeft
de Vader van al het licht.